Het is niet voor niks dat cocaïne hoog op de lijst van 's werelds populairste recreatieve drugs staat. Net als cannabis en alcohol, de twee andere kampioenen aan de top van deze lijst, is coke in overvloed beschikbaar en makkelijk te verkrijgen, de effecten zijn snel en intens maar niet buitensporig, en sociale bijeenkomsten en evenementen worden er een stuk leuker en ongeremder van.
Vanaf het moment dat wetenschappers eenmaal wisten hoe cocaïne uit de coca plant geëxtraheerd kon worden, een plant die al honderden, zo niet duizenden jaren traditioneel door Zuid-Amerikaanse inheemse volkeren werd gebruikt, is het door de westerse wereld omarmd als een perfect hulpmiddel om plezier en productiviteit te verhogen.
Een tijd lang was het gebruik van cocaïne een volledig legaal symbool van welvaart; de effecten ervan weerspiegelen de ongebreidelde vooruitgang van de beschaving in die tijd. Nieuwe gebouwen rezen op, de zaken gingen goed, en coke werd gesnoven om dit succes en deze overvloed te vieren.
Echter, zoals de meeste liefhebbers uit ervaring weten, is er veel wilskracht nodig om cocaïne met mate te consumeren; één lijntje leidt naar een tweede, en al snel is het witte poeder aan de orde van de dag. Net zoals dit op individueel niveau effect heeft, zo heeft het collectieve misbruik van cocaïne het Westen in de 20e eeuw sterk ontwricht.
Vandaag de dag weten we beter; cocaïne wordt over het algemeen minder regelmatig gebruikt en voornamelijk als recreatief middel op evenementen en feesten.
Laten we dus zonder verdere omhaal in de fascinerende geschiedenis van cocaïne duiken en leren hoe dit middel vanuit de Andes-hooglanden wereldwijd in de wc-hokjes van bars en nachtclubs terecht is gekomen.
Er bestaat onder de Zuid-Amerikaanse inheemse bevolking een lange geschiedenis van traditioneel gebruik van cocaïne. In opgravingen van meer dan duizend jaar oude Peruaanse ruïnes werden de resten van de bladeren van de plant Erythroxylon coca gevonden.
Er wordt aangenomen dat oude volkeren deze plant, algemeen bekend als 'coca', om verschillende redenen kauwden; voor meer energie, om honger en dorst tijdens het werk te voorkomen, voor sociale en religieuze rituelen en ceremonies, en om beter om te kunnen gaan met het gebrek aan zuurstof op grote hoogte - door hun harten sneller te laten kloppen en hun ademhaling te versnellen.
Zelfs vandaag de dag, als je naar een toeristische bestemming in de Andes reist die hoog in de bergen ligt, zul je worden opgewacht door een scala aan cocabladventers. Deze bladeren zijn voor iedereen die niet gewend is aan zuurstofgebrek een belangrijke remedie tegen de eerste dagen van hoogteziekte.
De cocaplant is in deze culturen legaal; het wordt gezien als een medicinaal kruid. Dit kruid werd naast haar stimulerende werking ook gebruikt als een verdovend middel voor pijnlijke medische ingrepen, iets wat in het Westen pas eeuwen later werd ontdekt.
De Spaanse missionarissen ontdekten bij aankomst dat de inheemse volken een verscheidenheid aan planten en plantenmengsels gebruikten die het bewustzijn beïnvloeden (de beroemdste is waarschijnlijk ayahuasca) en bestempelden dit hele veld van vroege biohacking als demonisch. Maar al snel zouden de Spanjaarden van mening veranderen over coca, doordat ze de medicinale voordelen opmerkten en gingen inzien dat het gebruikt kon worden als een energiebooster voor hun vele dwangarbeiders.
Er was in de eeuwen hierna niet veel aandacht voor Coca, omdat de bladeren zelf niet geschikt zijn voor langdurig transport; ze verliezen met de tijd hun werking en degraderen snel. Ook was men nog niet in staat om door middel van chemie de actieve stoffen in deze bladeren te isoleren en te zuiveren.
In 1855 werd er echter geschiedenis geschreven toen een Duitse chemicus genaamd Friedrich Gaedcke erin slaagde een alkaloïde te extraheren die hij “erythroxyline” noemde, een verwijzing naar de botanische naam van de cocaplant. Een paar jaar later, in 1859, ontwikkelde een andere Duitse wetenschapper, Albert Niemann, een verbeterd zuiveringsproces, waarmee de oorsprong van de cocaïne zoals we die vandaag de dag kennen gekatalyseerd werd. De volgende keer dat je een lijntje doet weet je dus aan welke Duitse genieën je deze coke te danken hebt.
In 1863 creëerde een chemicus genaamd Angelo Mariani een cocawijn —Vin Mariani. Dit bracht cocaïne in de huizen van gewone mensen. De subtiele toevoeging van een cocaïne-high aan het gevoel dat je van wijn drinken krijgt, was een onmiddellijke hit; zozeer dat zelfs de toenmalige paus, Leo XIII, op een poster de wijn goedkeurde en Mariani een Vaticaanse gouden medaille toekende voor deze creatie.
Vin Mariani had een overvloed aan opmerkelijke voorstanders van over de hele wereld, waaronder Thomas Edison, Ulysses S. Grant, Jules Verne, Alexander Dumas, Arthur Conan Doyle en Émile Zola. Consumptie van de wijn was volkomen veilig door de lage concentraties cocaïne; tot op de dag van vandaag is cocawijn het minst schadelijke populaire cocaïneproduct dat ooit gemaakt is. Mariani heeft het recept van zijn drankje nooit vrijgegeven, zelfs niet aan zijn familieleden. De productie van de wijn stopte na zijn dood.
Twee decennia nadat Vin Mariani populair werd, kwam de Amerikaanse biochemicus John Styth Pemberton met zijn eigen recept. De originele ingrediënten waren onder meer coca-ethyleen (cocaïne gemengd met alcohol), kolanoot (de vrucht van de Afrikaanse Cola boom) en damiana (een Mexicaanse struik die vaak wordt gebruikt als afrodisiacum en voor een verscheidenheid aan andere therapeutische doeleinden).
Het brouwsel, dat hij ‘Pemberton's French Wine Coca’ noemde, werd aangeprezen als een soort wondermiddel dat een breed scala aan stressgerelateerde ziekten zou genezen, waaronder; zenuwproblemen, dyspepsie, gastroparese, mentale en fysieke uitputting, prikkelbaarheid van de maag, obstipatie, hoofdpijn, neurasthenie en impotentie. De marketing van dit product was vooral op intellectuelen uit de hogere klasse gericht, zoals “wetenschappers, geleerden, dichters, godgeleerden, advocaten, artsen en anderen die zich toelegden op extreme mentale inspanning.”
Het oorspronkelijke recept werd slechts een paar jaar geproduceerd voordat Pembleton door de drooglegging gedwongen was om het recept aan te passen om aan de wet te voldoen; hiermee ontstond de vroege versie van wat we nu als Coca-Cola kennen. In 1903 werd cocaïne uiteindelijk uit het recept verwijderd, vanwege het sociale stigma dat het poeder inmiddels met zich meedroeg. Gedecocainiseerde cocabladeren zijn nog steeds een ingrediënt van Coca-Cola.
Het gebruik van cocaïne nam steeds toe, onder andere dankzij een beroemde voorstander van het poeder - Sigmund Freud. De invloedrijke klinisch psycholoog, wiens theorieën over het onderbewustzijn uiteindelijk door zijn neef Edward Bernays werden aangewend als de basis voor moderne public relations en marketing, snoof zelf geregeld cocaïne en was vol lof over de magische substantie.
In 1884 publiceerde Freud een artikel met de titel ‘Über Coca’ (Over Coca), waarin hij de geschiedenis en de medicinale eigenschappen van coca en cocaïnehydrochloride uiteenzette. Freud gebruikte zichzelf als proefpersoon en consumeerde maandenlang een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne terwijl hij de fysiologische effecten en mogelijke therapeutische toepassingen van het medicijn vastlegde.
Freud schreef dat het effect van cocaïne op de psyche onder andere bestaat uit: “opwinding en duurzame euforie, die op geen enkele manier verschilt van de normale euforie van de gezonde persoon. Je merkt een toename van de zelfbeheersing en bezit meer vitaliteit en vermogen om te werken. Met andere woorden, je bent gewoon normaal, en het is moeilijk te geloven dat je onder de invloed van een drug bent. Lang intensief fysiek werk wordt zonder enige vermoeidheid uitgevoerd. Dit resultaat wordt genoten zonder enige van de onaangename nawerkingen die volgen op de opwinding die wordt veroorzaakt door alcoholische dranken. Na de eerste, of zelfs na herhaalde toediening van deze drug, lijkt er geen verlangen naar het verdere gebruik van cocaïne te zijn.” Hij merkte ook op dat “de toxische dosis (van cocaïne) voor mensen zeer hoog is, en dat er geen dodelijke dosis lijkt te zijn.”
Ironisch genoeg lijkt het erop dat Freud, wiens dochter uiteindelijk de term ‘projectie’ in de woordenschat van de psychologie zou introduceren, zijn eigen verlangens over de werking van cocaïne projecteerde.
Door regelmatig, overmatig gebruik van het poeder raakte Freud ernstig verslaafd aan cocaïne, een verslaving waar hij twaalf jaar lang over deed om mee te stoppen. Een vriend en patiënt van hem, wiens morfineverslaving hij probeerde te genezen met cocaïne, voegde uiteindelijk coke aan zijn andere verslavingen toe en stierf zeven jaar later op 45-jarige leeftijd.
Een paar maanden nadat Freud's paper over cocaïne verscheen, ontdekte zijn naaste medewerker, Karl Koller, de verdovende toepassing van cocaïne. Hij experimenteerde op zichzelf door een cocaïne-oplossing op zijn oog aan te brengen en vervolgens met pinnen in zijn oog te prikken.
Nadat de bevindingen van Koller gepubliceerd waren, voerden meerdere artsen studies uit die de pijnstillende en verdovende eigenschappen van cocaïne aantoonden. De medische gemeenschap vond deze eigenschappen in cocaïne veruit superieur aan ether en chloroform, die standaard gebruikt werden, zij het met tal van bijwerkingen. Dit kwalificeerde de stof voor talrijke soorten chirurgie die voorheen zeer moeilijk uit voeren waren.
Terwijl anesthesisten de kalmerende eigenschappen van cocaïne aan het verkennen waren, begonnen de stimulerende effecten ervan de aandacht te trekken van een ander soort wetenschappers, die het militaire potentieel van cocaïne onderzochten. Een van die onderzoekers, Theodor Aschenbrandt, publiceerde in 1883 de bevindingen van zijn onderzoek, waarin werd beschreven dat cocaïne het uithoudingsvermogen van de Duitse soldaten verhoogde en dat het hun honger, angst en onrust verminderde. Met andere woorden; het werden betere soldaten.
Deze grootschalige institutionele onderzoeken naar het potentieel van cocaïne leidden tot een snelle uitbreiding van de productie in Europa, waardoor in 1885 de omvang van productie van minder dan een pond naar bijna 160.000 pond per jaar steeg. Binnen twee decennia nam de wereldwijde belangstelling zo sterk toe dat massaproductie nodig werd.
Zegt de naam De Nederlandsche Cocaïne Fabriek je wat? Nederland staat wereldwijd bekend om haar hedendaagse gedoogbeleid ten opzichte van softdrugs en psychoactieve stoffen, maar op een bepaald moment voorzag Nederland op grote schaal de hele Oude Wereld van cocaïne.
Een andere toonaangevende producent in de industrie was de Britse farmaceutische gigant Burroughs Wellcome.
Dit was het eerste bedrijf ter wereld dat cocaïnepillen maakte, waardoor men met gemak onderweg een pilletje kon nemen, zoals bijvoorbeeld op het slagveld.
Tijdens de eerste wereldoorlog was cocaïne een echte trend. Het werd door soldaten van alle kanten gebruikt, in de hoop een voorsprong te krijgen op hun tegenstanders. Helaas zaten hun tegenstanders ook aan de cocaïne, met dank aan de Nederlanders. Omdat Nederland neutraal bleef in het conflict, kon de cocaïne fabriek tonnen van het ‘krachtpoeder’ produceren en aan legers van alle landen distribueren. Dit was enorm gunstig voor de Nederlandse economie, waardoor Nederland en haar economie heel goed uit de oorlog kwamen.
Na het einde van het conflict begonnen voor alle landen die hun soldaten drogeerden de gevolgen van deze praktijken duidelijk te worden – te midden van alle verwoesting die de oorlog bracht, moesten ze ook duizenden veteranen van de cocaïne helpen afkicken.
De eerste Opiumwet, die bedoeld was om stoffen met een hoog verslavings- en misbruikpotentieel te reguleren, werd in Nederland net na de oorlog, in 1919, in het leven geroepen. De internationale cocaïnehandel was niet langer legaal, maar Europa moest genezen; en zo begon de zwarte markt voor drugs zich uit te breiden.
Het begin van de jaren twintig was het tijdperk van de wederopbouw van gedecimeerde naties. De economie bloeide op, de cultuur evolueerde, en de mensen genoten volop van de hervonden vrijheid en veiligheid. Het decadente nachtleven dat we uit oude films kennen ontstond in deze tijd, die door Franse kunstenaars liefkozend “Années folles” (“gekke jaren”) worden genoemd.
Weelderige nachtclubs doken op in culturele vestingsteden als Amsterdam, Berlijn, Londen en Parijs. Historische feesten, burleske shows en geheime cocktailbars zetten de toon voor het uitgaansleven, en cocaïne maakte dat het allemaal nog schitterender was. Deze mooie tijden duurden in overvloed voort tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Ondertussen in de Verenigde Staten, had het farmaceutische bedrijf Parke Davis het productieproces van cocaïne gerevolutioneerd. Het werd daarop al snel de grootste Amerikaanse leverancier. In 1884 bedacht een werknemer van Parke Davis, een chemicus genaamd Henry Hurd Rusby, een manier om ruwe cocaïne op de oogstlocatie uit de cocabladeren te extraheren, zonder ze eerst te hoeven vervoeren. Dit vereenvoudigde de verzending en opslag aanzienlijk, de winst schoot omhoog, de prijzen daalden en het aanbod van cocaïne kon aanzienlijk worden opgeschroefd.
Parke Davis verkocht cocaïne in verschillende vormen — als poeder, in sigaretten en zelfs als een oplossing met een bijgevoegde injectienaald zodat deze rechtstreeks in de aderen van de gebruiker kon worden geïnjecteerd (toevallig werden injectienaalden precies rond deze tijd voor het eerst commercieel geproduceerd).
Deze producten werden aan de man gebracht met marketing slogans die beweerden dat cocaïne “in plaats van eten genomen kan worden, lafaarden moed geeft, stilzwijgenden welsprekend maakt en [...] de zieken ongevoelig maakt voor pijn.”
In tegenstelling tot Europa kreeg het grootste deel van het Amerikaanse volk al snel bijna onbeperkte toegang tot cocaïne. Dit werd binnen korte tijd een probleem, aangezien verslavingen en overdoses met zorgwekkende frequentie voorkwamen. Op de drempel van de 20e eeuw was het hoog tijd om de uit de hand gelopen Amerikaanse cocaïnemarkt te reguleren.
Net als bij de drooglegging, begonnen individuele staten de verkoop van cocaïne en morfine voor niet-medicinaal gebruik steeds meer aan banden te leggen, maar het ontbrak hen aan de middelen om deze wetten te handhaven.
De eerste pogingen van de regering om het cocaïnegebruik te begrenzen, kwamen in de vorm van de Pure Food and Drugs Act van 1906. Deze verordening vereiste dat potentieel schadelijke ingrediënten zoals cocaïne op de etiketten alle producten vermeld moesten worden.
Omdat de inspanningen van de afzonderlijke staten vrijwel geen invloed bleken te hebben op het drugsgebruik, werd in 1914 de Harrison Narcotics Act ingesteld; een federale verordering die al het niet-medicinale gebruik van verslavende middelen strafbaar stelde. Cocaïne verplaatste zich hierop naar de zwarte markt, en werd voor de meeste mensen te duur voor consumptie.
De Hollywood-elite was, vanwege het teruglopende aanbod en de strengere regelgeving, wederom een kleine, exclusieve groep mensen voor wie cocaïne nog wel te veroorloven was. In Hollywood-kringen bleef het gebruik van cocaïne een essentieel onderdeel van exclusieve sociale bijeenkomsten. Veel bekende acteurs waren verslaafd en sommigen stierven aan een overdosis. Daarom werd in de jaren dertig ook in de hele nationale entertainmentindustrie, inclusief Hollywood, het drugsgebruik beperkt.
Na een dikke halve eeuw kwam cocaïne met behulp van de hippies weer uit de marge van de samenleving tevoorschijn, grotendeels meeliftend op de popularisering van het ongeremde, hoewel nog steeds illegale, gebruik van psychedelische middelen. Dus terwijl hippies van LSD en paddo’s snoepten, waagde de ‘vooraanstaande’ elite zich opnieuw aan de meer ‘stijlvolle’ cocaïne. Zoals de New York Times in 1974 meldde: “Voor liefhebbers belichaamt cocaïne het beste van de drugscultuur — dat wil zeggen, een goede high wordt bereikt zonder de onheilspellend gevaarlijke naald en heroïneverslaving, of de vervorming van de geest van LSD en andere hallucinogenen.”
Goedgeklede mensen die lijntjes cocaïne snoven waren opnieuw regelmatig in de media te zien, waarbij een parallel werd getrokken tussen cocaïnegebruik en de consumptie van champagne en kaviaar door de meest welvarende mensen.
Ondertussen voldeed Pablo Escobar, de oprichter en het hoofd van het Colombiaanse Medellín-kartel, met groot enthousiasme aan de toenemende vraag naar het witte poeder in de VS. Het beruchte kartel begon begin jaren '70 cocaïne de VS in te smokkelen en hun infrastructuur steeds verder uit te breiden, tot er uiteindelijk wekelijks meerdere tonnen cocaïne geïmporteerd werden.
Terwijl de verkoop van cocaïne explosief groeide, sloten slimme Amerikaanse ondernemers en coke liefhebbers zich op hun eigen (legale) manier bij de industrie aan, zonder zich in de gevaarlijke en criminele kant van deze wereld te mengen. Er werd door hen een verscheidenheid aan handige accessoires ontworpen om zowel het snuiven als het opbergen van cocaïne gemakkelijker, stijlvoller en leuker te maken.
Cocaïne wakkerde in de jaren zeventig en tachtig de productie van de financiële en entertainmentindustrieën aan en kwam ook in de neuzen van nog duizenden andere welvarende Amerikanen terecht. Het poeder bleef echter buiten het financiële bereik van het grootste deel van de minder bedeelde bevolking.
Hierdoor werd, jammer genoeg, crack-cocaïne in korte tijd enorm populair onder het armste gedeelte van de Amerikaanse bevolking, vooral onder Afro-Amerikanen, die het grootste deel van het distributienetwerk van crack bemanden.
Crack is een rookbare vorm van cocaïne die wordt gemaakt door het poeder te verwerken met natriumbicarbonaat (gewoon zuiveringszout) en water. Het roken van crack zorgt voor een veel snellere en intensere high dan het snuiven van cocaïne en het is ook veel verslavender dan het pure poeder. Crack brengt bij langdurig en regelmatig gebruik ernstige schade toe aan het lichaam.
Het was niet moeilijk om crack te produceren, en het kon per ‘brokje’ of per ‘hijsje’ verkocht worden, in plaats van per gram zoals cocaïne. Binnen de kortste keren barstten de straten van Amerikaanse steden ermee. Toen in 1982 het eerste crackhuis in Miami werd ontdekt, trok het weinig nationale aandacht; de DEA ging ervan uit dat het een plaatselijk fenomeen was. In 1983 dook crack echter in New York op, en verspreidde zich vanuit daar al snel naar andere grote steden. Dit jaar bereikte het Amerikaanse cocaïnegebruik haar piek; naar schatting probeerden in 1983 meer dan tien miljoen mensen voor het eerst cocaïne. In 1985 telde de VS meer dan twaalf miljoen cocaïnegebruikers, waarvan het voor ongeveer een kwart miljoen een dagelijkse gewoonte was; de meesten van hen rookten crack cocaïne.
Ronald Reagan, de president van de VS in die tijd, trad hard op tegen de drugsepidemie en nam een reeks wetten aan om crackdistributeurs hard aan te pakken. De War on Drugs, die in 1971 met Nixon was begonnen, kwam in een fase van agressieve onderdrukking van het gebruik en de handel van drugs, een standpunt dat tot de jaren 2010 gehandhaafd zou worden.
In Europa stak in de jaren zeventig en daarna ook het recreatieve gebruik van cocaïne weer de kop op, maar hier vond geen crack epidemie plaats. Coke bleef daarentegen een gestaag populaire drug onder zowel feestgangers als de rijken, met een relatief laag aantal verslavingen.
Hoewel het gebruik van cocaïne (meestal in de vorm van crack) in sommige westerse samenlevingen nog steeds een probleem is, vindt er veel minder misbruik plaats dan tientallen jaren geleden het geval was, grotendeels dankzij betere voorlichting en onbeperkte toegang tot informatie. Recente statistieken laten zien dat er significant minder cocaïne wordt gebruikt door tieners en dat de meeste mensen die tegenwoordig cocaïne proberen geen misbruikers zijn, maar recreatieve gebruikers.
Hoewel cocaïne in de westerse wereld vaak in een negatief licht staat, ligt de schuld niet zozeer bij cocaïne, maar eerder bij de onverzadigbaarheid van de mens. Als een verslavende lekkernij in onbeperkte hoeveelheden beschikbaar is, is het logisch dat velen er misbruik van zullen maken.
Als recreatief cocaïnegebruik echter in de hand wordt gehouden, blijkt uit longitudinaal onderzoek dat zelfs relatief regelmatig gebruik het cardiovasculaire systeem niet significant beschadigt. Met andere woorden; zolang je het met mate gebruikt, kan het niet zoveel kwaad.
Het kan nuttig zijn om inzicht te krijgen in de geschiedenis van de dynamische relatie tussen cocaïne en de mens. Door bewustzijn te creëren voor alle grootschalige culturele transformaties die deze krachtige alkaloïde door de geschiedenis heen teweeg heeft gebracht, kan onze houding ten opzichte van cocaïne het veilig en verantwoord gebruik ervan bevorderen.
In de jaren ’70 nam de cocaïne verkoop flink toe, maar niet iedereen was bereid om het risico van de distributie op zich te nemen. Sluwe ondernemers en poederliefhebbers bedachten daarom hun eigen manieren om toch deel te kunnen nemen aan deze groeiende industrie. Door een verscheidenheid aan parafernalia te ontwerpen om het snuiven en bewaren van cocaïne gemakkelijker, chiquer en aangenamer te maken, konden ze hun publiek nuttige producten bieden zonder juridische problemen.
Tegenwoordig, een halve eeuw later, is er een ongelooflijke variëteit aan moderne versies verkrijgbaar van de meest iconische accessoires. Evenals innovatieve nieuwe varianten van beproefde producten, zoals de oneGee Snuff Box en de Carbon by Charly verwarmplaat.
Maar ook de uit de jaren ‘70 overgebleven producten zoals de snuifbullet, coke lepel, cocaïne grinder, snuifflesje en de snuifbuis.
De online headshop van Elephantos heeft het grootste aanbod aan eersteklas cocaïne parafernalia ter wereld. Wij verkopen uitsluitend duurzame accessoires van de beste kwaliteit om ervoor te zorgen dat je snuifervaringen stijlvol, hygiënisch en leuk zijn. Bekijk onze volledige selectie hier.
Hieronder kun je onze meest populaire producten bekijken.